De geneeskundige behandelings­overeenkomst

De geneeskundige behandelings­overeenkomst

De geneeskundige behandelings­overeenkomst

Wanneer een zorgverlener en een patiënt een behandelingsrelatie aangaan, dan sluiten zij een geneeskundige behandelingsovereenkomst. Dit is, hoewel de overheid ook via het bestuursrecht en het strafrecht goede zorg afdwingt, een privaatrechtelijke overeenkomst. Deze staat dan ook beschreven in het burgerlijk wetboek, tussen onder meer de koopovereenkomst en de arbeidsovereenkomst. Uitgangspunt is daarom ook hierbij de contractsvrijheid.

Omdat de geneeskundige behandelingsovereenkomst een overeenkomst is waarbij de arts een kennisvoordeel heeft, en de patiënt zich bovendien in een kwetsbare positie bevindt, is die vrijheid beperkt ter bescherming van de patiënt. Een opvallend aspect van deze overeenkomst, is de vraag wie er nu eigenlijk partij bij is. Wanneer een arts in loondienst is bij een ziekenhuis, is het duidelijk dat die instelling het contract met de patiënt sluit. Maar de wet regelt dat, als de behandelingsovereenkomst besloten wordt met een relatief zelfstandige maatschap van cardiologen, het ziekenhuis ook partij is bij die overeenkomst. Voorts mag deze zorgovereenkomst niet zomaar beëindigd worden, en aansprakelijkheid kan niet zomaar beperkt worden.

Minderjarigen in de zorg

Kinderen tot 18 mogen overeenkomsten sluiten met toestemming van de ouders, die over hen beslissen. Daar waar het medische overeenkomsten betreft, is dit anders geregeld; het gaat immers over het lijf van het kind, dat daar vaak, en terecht, ook zelf iets van vindt. Bij kinderen tot 12 jaar is de toestemming van de ouders of voogden vereist. Het kind zelf heeft recht op informatie die is afgestemd op het bevattingsvermogen van het kind. Bij kinderen van 12 tot 16 jaar is de toestemming van zowel ouders als kind vereist. Soms is uitsluitend de toestemming van het kind vereist; als niet behandelen ernstig nadeel oplevert (zoals bij een SOA) of als de behandeling duidelijk een weloverwogen wens van het kind is (zoals een vaccinatie tegen HSP). Jongeren vanaf 16 jaar mogen zelf beslissen over hun medische behandeling; een ouder kan het kind dan niet verplichten om bijvoorbeeld ADHD-medicatie te slikken. Een en ander wordt ingewikkeld na echtscheidingen; een arts mag ervanuit gaan dat er co-ouderschap is, en ook dat de ouders het met elkaar eens zijn, totdat er aanwijzingen zijn voor het tegendeel. En daarna wordt het zaak voor de arts om beide ouders te informeren, maar toch vooral primair om het belang van het kind voorop te stellen. De arts dient echter wel op te passen dat hij zich beperkt tot oordelen ten aanzien van de zorgverlening. Besluiten over de niet-medische verzorging van het kind, behoren niet door de medicus te worden genomen en in een vechtscheiding zal ook de vraag of een kind gevaccineerd wordt, beantwoord moeten worden door de rechter.

Aansprakelijkheid en tuchtrecht

Een arts dient behoorlijke zorg te verlenen, zo zegt de wet. Toch leidt niet elke fout direct tot aansprakelijkheid. Een huisarts wordt, bij de vraag of er goede zorg is verleend, vergeleken met een gemiddeld goede huisarts. Ze worden dus niet vergeleken met hoogleraren. Het criterium dat rechters hanteren, is of gehandeld is met de zorgvuldigheid van een redelijk bekwame en redelijk handelende vakgenoot (waarbij bedacht moet worden dat redelijk in juridisch taalgebruik niet matig betekent maar behoorlijk). Uiteraard is het bij die toets belangrijk wat de stand van de wetenschap en van de samenleving is; achteraf weet iedereen het beter en dus wordt terug geredeneerd naar het moment van zorg. Ook de medische protocollen zijn van belang. Een arts die het protocol niet gevolgd heeft, zal daar een goede verklaring voor moeten geven. Lukt dat niet, dan wordt het meestal beschouwd als een fout. Echter, zelfs dan betekent dit niet dat een arts aansprakelijk is. Zelfs als er een fout is gemaakt, dan is het de vraag of bij de juiste zorg het resultaat anders was geweest. Als bij een cosmetische operatie een fout is gemaakt, dan heeft deze duidelijk tot de schade geleid. Maar als iemand ongeneeslijk ziek was en de juiste diagnose is gemist, dan is de arts niet aansprakelijk, omdat ook de juiste conclusie de patiënt niet meer had kunnen redden. Een en ander wordt getoetst door de civiele rechter, maar als het schadebedrag laag is of als het met name gaat om de morele kwestie, is het ook mogelijk om de kwestie aan de tuchtrechter voor te leggen. De civiele rechter focust primair op schade en kan daarbij maatregelen nemen voor betere zorg in de toekomst. De tuchtrechter focust juist primair op goede zorg, en kan bijkomstig tot 25K schadevergoeding toekennen.

Privacy

Een belangrijk aspect dat in de zorg goed geregeld dient te zijn, is de privacy van de patiënt. Immers, het is bijzonder vervelend als bijvoorbeeld een alcoholische verslaving bekend wordt bij buren of collega’s. Die bekendheid kan ook ernstige financiële gevolgen hebben voor werkmogelijkheden of verzekeringen. Andersom is ook de arts erbij gebaat dat de patiënt weet dat er zeer zorgvuldig met gegevens moet, en dus ook wordt omgegaan; die arts kan immers de patiënt uitsluitend goed helpen als hij van alle relevante feiten op de hoogte is; daarom is bijvoorbeeld ook de geheimhouding tussen cliënt en advocaat zo goed geregeld; zonder alle feiten te kennen, kan er geen goed advies gegeven worden. Soms mogen, en in andere gevallen moeten gegevens juist wel gedeeld worden. Bij een doorverwijzing van de ene naar de andere arts is het juist handig als gegevens worden gedeeld, maar daar moet eerst toestemming voor gegeven worden door de cliënt. Als een patiënt polio blijkt te hebben, moet dit gemeld worden, zoals ook huiselijk geweld. Ook het overlijden van een patiënt kan ertoe leiden dat de arts het zorgdossier moet delen met nabestaanden, of met een andere arts die dan moet beoordelen of inzage terecht geweigerd is.